Regels voor Backgammon Beknopte versie voor beginners
Backgammon is de Angelsaksische versie van een duizenden jaren oud bord- en dobbelspel. De regels bieden eindeloos veel tactische mogelijkheden en zorgen zo voor een uiterst spannend spelverloop.
Terminologie en beginstelling
Het spel bevat de volgende onderdelen: het spelbord, tweemaal vijftien stenen, twee bekers met ieder twee dobbelstenen en een zogenaamde doubleersteen: een dobbelsteen met de getallen 2, 4, 8, 16, 32 en 64 (hierover later meer). Het speelveld is verdeeld in vier kwadranten van zes punten die we het binnenvak en het buitenvak van de respectievelijke spelers noemen. Het binnenvak is het thuisvak, waar alle stenen van die speler uiteindelijk naartoe moeten. Men speelt altijd één tegen één. Elke speler heeft een rij van twaalf driehoeken of 'punten' voor zich op het speelbord. Voor het gemak zullen we deze nummeren van linksboven, nummer 24, naar rechtsboven, nummer 13, dan naar beneden, van de hoek rechtsonder, nummer 12, tot linksonder, nummer 1 (zie afbeelding).
Speler A speelt van punt 24 naar punt 1 (met de klok mee) en speler B van punt 1 naar punt 24 (tegen de klok in). De punten 1 tot en met 6 vormen het thuisvak voor speler A en de punten 19 tot en met 24 vormen het thuisvak voor speler B. Beide spelers moeten met hun vijftien stenen het thuisvak bereiken. Wanneer iemand al zijn stenen in zijn thuisvak heeft gespeeld, dan mag hij ze vervolgens van het bord af spelen (het zogenaamde uithalen).

De afbeelding toont hoe het Backgammonbord wordt opgezet om te gaan spelen. Aan het begin van het spel worden de stenen in de afgebeelde volgorde gezet: Speler B begint met 2 stenen op 1, 5 stenen op 12, 3 stenen op 17 en 5 stenen op 19, en speelt met wit. Speler A zet evenveel stenen op de precies ertegenover gelegen punten en speelt met zwart. Elke speler heeft dus 5 stenen al op de eerste driehoek van zijn thuisvak staan.
Het gooien van de dobbelstenen
Het gooien van de dobbelstenen gebeurt door beide stenen in de beker te doen, hen vervolgens goed te schudden en hen dan tegelijk over de rechterhelft van het bord te laten rollen. Als je hen per ongeluk links gooit, mag de tegenstander eisen dat je overgooit. Als je niet goed schudt of de stenen niet goed laat rollen, dan mag de tegenstander je hier éénmaal op wijzen en de volgende keer eisen dat je overgooit. Nadat de speler heeft gezet, raapt hij zijn dobbelstenen op. Zolang hij zijn dobbelstenen nog niet heeft opgeraapt mag hij zijn zet veranderen. Pas als de speler zijn dobbelstenen heeft opgeraapt en in de beker heeft gedaan, mag de tegenstander gooien. Gooi je voor je beurt, dan mag de tegenstander verlangen dat je overgooit. Ook als je een illegale zet doet, hoeft de tegenstander dit niet accepteren.
Het begin van de partij
Met het gooien van ieder één dobbelsteen wordt beslist wie er begint. Degene die het hoogst gooit mag beginnen. De twee juist door beide spelers gegooide nummers moeten meteen voor de eerste zet gebruikt worden. Hierna wordt gedurende het hele spel alleen nog met twee dobbelstenen gegooid.
Het zetten
De beide nummers op de dobbelstenen die een speler heeft gegooid, bepalen hoeveel zetten hij mag doen in de richting van zijn thuisvak met één of meer stenen. Speler B loopt bijvoorbeeld met een steen op nummer 1 over 2, 3, 4 et cetera, of vanaf 12 over punten 13, 14 enzovoort. Speler A loopt in omgekeerde richting. Bij een worp van bijvoorbeeld '6-2' heeft men de keus om één steen eerst 6 en daarna 2 plaatsen te verzetten, of eerst 2 (of 6) en vervolgens met een andere steen 6 (of 2). N.B. Een speler moet altijd zo zetten, dat hij de getallen van beide dobbelstenen kan uitvoeren. Het aantal stenen dat een speler op een punt mag zetten, is niet gebonden aan een maximum. Desnoods maakt hij bij plaatsgebrek een stapeltje.
De dubbelworp
Als er twee gelijke nummers worden gegooid, bijvoorbeeld '4-4', dan wordt de worp verdubbeld: de speler moet dan vier maal vier zetten. Hierbij kunnen één, twee, drie of vier stenen gespeeld worden.
Een punt maken
Wanneer een speler twee of meer stenen op hetzelfde punt zet, dan zeggen we dat hij dit punt heeft 'gemaakt'. De tegenstander mag hier nu geen stenen meer zetten en er ook geen tussenlanding maken, indien hij de complete worp met é,én enkele steen zet. Meerdere 'punten' van dezelfde speler op een rij vormen een 'blok' of 'priem' en vormen een grote hindernis voor de tegenstander. Die kan bijvoorbeeld pas over een 'priem' van 3 punten springen, als hij als kleinste getal van een der dobbelstenen een vier werpt. Het is dus belangrijk voor de spelers zo veel mogelijk punten en blokken te bouwen en daarmee richting thuisvak te bewegen.
Slaan
Eén enkele steen op een punt kan geslagen worden, doordat de tegenstander op ditzelfde punt landt met minimaal één steen. Die steen kan daarna weer doorgaan. Zo kan dus de speler die met één steen de zetten '2-6' uitvoert een steen van de tegenstander, die op het tweede vak ligt, slaan, terwijl zijn steen daarna nog eens zes stappen doet. Het is niet verplicht om te slaan, als dat niet in het eigen belang is, behalve als andere zetten niet mogelijk zijn. Meer dan één steen slaan mag ook, indien dit mogelijk is.
De balk
De geslagen steen wordt op de verhoging in het midden van het bord, genaamd de 'balk', gelegd. De eigenaar van deze steen mag geen andere zet doen, voordat hij deze steen weer in het spel heeft gebracht. Geslagen stenen moeten weer beginnen in het thuisvak van de tegenstander, dus vak 1 tot en met 6 of vak 19 tot en met 24, en kunnen alleen binnenkomen op punten die nog niet door de tegenstander zijn gemaakt, eventueel met slaan. Binnenkomen geschiedt volgens de nummers op beide dobbelstenen op de betreffende punten in het thuisvak van de tegenstander. Als speler B bijvoorbeeld 5-1 gooit, dan kan hij, indien punt 1 en punt 5 niet door de tegenstander zijn gemaakt, zowel op 1 als 5 binnenkomen. Als de punten 1 tot en met 6 allemaal door de tegenstander gemaakt zouden zijn, dan gaat de beurt van speler B voorbij totdat er weer punten vrijkomen.
Het uithalen
Het uiteindelijke doel van het spel is om alle vijftien stenen van het bord af te spelen. Daarvoor moeten ze eerst allemaal in het thuisvak (dus punt 1-6, respectievelijk 19-24) aangekomen zijn. Vervolgens worden ze volgens de nummers op de dobbelstenen uitgehaald. Voorbeeld: speler A heeft al zijn stenen in zijn thuisvak en alle punten daar bezet. Hij gooit 6-4 en mag van punt 6 en 4 één steen van het bord afhalen. Voorbeeld 2: hij gooit 2-2 en moet nu vier keer een 2 spelen. Hij mag zowel vanaf punt 2 een of meer stenen uithalen als 2en spelen in zijn thuisvak. Belangrijk: als een speler een nummer gooit van een punt waarop hij geen stenen heeft staan, dat moet hij indien alle hogere punten ook leeg zijn, dat nummer uithalen vanaf het hoogste bezette punt. Voorbeeld: speler A heeft alles binnen op de punten 1 tot en met 4 en hij gooit 5-4. Hij moet dan vanaf punt 4 twee stenen uithalen (stond op veld 4 maar één steen, dat haalt hij van veld 4 een steen en van veld 3 een steen uit). Voorbeeld 2: speler A heeft alles binnen op de punten 1, 2, 3, 4 en 6 (5 is leeg). Hij gooit 5-4 en kan met 5 nu niet uithalen, want hij heeft nog stenen op 6 die hij naar 1 moet spelen. De 4 kan hij als hij wil wel uithalen (vanaf 4).
Belangrijk II: De normale regels voor het zetten en slaan zijn eveneens geldig. Men is niet verplicht het laagste of hoogste nummer eerst te spelen en men mag weer niet zetten of een tussenlanding maken op een door de tegenstander gemaakt punt. Slaan mag wel en geslagen worden kan ook, waarna de geslagen steen eerst binnen moet komen en helemaal rond moet gaan, voordat het uithalen kan worden hervat. Voorbeeld:speler B heeft 2 stenen op punt 20 en 1 steen op punt 19. Alle andere stenen heeft hij al uitgehaald. Hij gooit 6-1 en heeft nu twee mogelijkheden: met 6 de steen van 19 uithalen en met de 1 één steen van 20 naar 21 zetten of mogelijkheid twee: de 1 van 19 naar 20 zetten en dan vanaf 20 de 6 uithalen.
Speciaal geval: soms komt het voor dat je een worp gooit waarbij het nummer van de ene dobbelsteen verhindert dat je vervolgens het andere nummer kan spelen. In dit speciale geval moet je het hoogste nummer spelen.
De winnaar
Wie het eerst al zijn stenen heeft uitgespeeld, heeft gewonnen. Als de tegenstander niet minimaal ook één steen heeft uitgespeeld, heeft de andere speler dubbel gewonnen (gammon). Als de verliezer ook nog stenen in het thuisvak van de tegenpartij heeft (of op de balk), dan heeft de winnaar driedubbel gewonnen (triple of backgammon).
De doubleersteen
De doubleersteen, meestal 'cube' genoemd, met de nummers 2, 4, 8, 16, 32 en 64, wordt gebruikt om het aantal punten waar van huis uit om wordt gespeeld (1, 2 en 3), een of meerdere malen te verdubbelen en ligt aan het begin van de partij aan de zijkant van het bord in het midden. Ieder heeft het recht om als hij aan de beurt is voordat hij gooit, de inzet te verdubbelen. Weigert de tegenstander de dubbel, dat wint de dubbelaar een punt. Neemt de tegenstander de dubbel aan, dan spelen ze verder voor het dubbele aantal punten. De tegenstander krijgt dan de cube aan zijn kant en heeft het alleenrecht om later, indien het zijn beurt is, voordat hij gooit terug te dubbelen, waarna zijn tegenstander voor 2 punten kan opgeven of voor 4 verder kan spelen, enzovoorts. Wordt de partij tot aan het eind aan toe uitgespeeld, dan moet het aantal punten dat de winnaar scoort, vermenigvuldigd worden met het getal op de cube. Voorbeeld: Speler B heeft speler A gedubbeld. A heeft aangenomen en een tijdje later teruggedubbeld. B speelde voor 4 verder en scoorde aan het einde een gammon. B wint nu 2 x 4 = 8 punten. Het juiste gebruik van de cube is een van de moeilijkste vaardigheden in het backgammon en valt verder buiten het bestek van deze uitleg.
Klik hier om deze pagina af te drukken
 |
|